Viktor Orbán, een gekozen autocraat
April 13th, 2018
Na de verkiezingszege van de Hongaarse premier Orbán afgelopen zondag, laait het debat in Europa over zijn regering en partij op. Terecht. De pijlen komen van twee kanten. Er is inhoudelijke kritiek: Orbán heeft onfatsoenlijke standpunten, bijvoorbeeld over de islam en vluchtelingen. En er is formele kritiek: hij ontmantelt de democratie, hij bedreigt de rechtsstaat en de vrije pers. Veel aandacht gaat uit naar het eerste, terwijl het tweede erger is. Bij deze verwarring spint Orbán garen.
Het inhoudelijke debat verdeelt de Europese Volkspartij (EVP), de christen-democraten en conservatieven van Merkels CDU, Buma’s CDA en Berlusconi’s Forza Italia. Velen vinden het tijd het Hongaarse Fidesz uit die ‘politieke familie’ te zetten. Anderen blijven een ‘grote tent’ zien, met plek voor allen.
Dat Orbán harde standpunten op het democratische speelbord inneemt, is zijn recht. Het verzet tegen de verplichte verdeling van vluchtelingen – de zaak die al sinds 2015 schuurt tussen West- en Oost-Europa – is legitieme oppositie op inhoud. In deze krachtmeting, ook binnen de EVP, tussen ‘Barmhartige Samaritanen’ en ‘Bewakers-van-het-christelijke-Avondland’, stond Orbán sterk: er is onder Europese kiezers meer steun voor dichte hekken dan voor onbeperkte opname van vluchtelingen. Dat weten ook Horst Seehofer (van de Beierse CSU), Sebastian Kurz (ÖVP) en Buma. Dat hun partijgenoot in zijn haatcampagne tegen financier George Soros geen antisemitisch cliché over geldbeluste, kosmopolitische landverraders onbenut laat, moeten de Orbán-vrienden zelf maar met hun geweten rijmen.
Mijn zorg zit elders. Het besmuikte beroep op inhoudelijk verschil miskent de ontmanteling van de Hongaarse democratie. Typerend is het verweer dat Buma op 11 april in NRC aanvoerde: „Oost-Europa heeft een andere manier van kijken dan wij. Als wij een opvatting hebben, staat daar een opvatting tegenover.” Dit is onverwacht ruimdenkend van Buma (een finesse waarop hij nog niet viel te betrappen inzake ‘manieren van kijken’ naar bijvoorbeeld de euro in Frankrijk of schuldenlast in Griekenland).
Maar wat vindt hij ervan dat Orbán kieswetten herschreef? De rechterlijke macht aanpakt? Het recht op vrije organisatie inperkt? De media onder controle van bevriende oligarchen bracht? Deze week verscheen het laatste nummer van oppositieblad Magyar Nemzet: op de voorpagina een rouwadvertentie voor de krant zelf. Dit alles betreft niet „opvattingen” maar de voorwaarden voor vrije meningsvorming en democratie. De toetssteen voor een democratie is of de oppositie aan de macht kan komen. Dit wordt in Hongarije twijfelachtig. Daarom raakt de zaak-Orbán niet alleen de christen- democraten en hun inhoudelijk consistentie, maar de hele Unie, als verbond van democratieën.
Viktor Orbán geeft zijn politieke model de geuzennaam „onliberale democratie”. Een slimme retorische zet, waarmee hij als „democraat”, dus uit naam van het volk, de aanval belegt tegen de „liberalen”, de elites die uit naam van de mensenrechten familie en vaderland verzwakken. Op dit ferme discours, dat dicht bij dat van Poetin en Trump staat, rust Orbáns populariteit bij conservatief en radicaal-rechts in Europa. Jan-Werner Müller schreef in The New York Times: „Het is Orbán gelukt het debat over democratische instellingen te kantelen tot een cultuuroorlog.” Intussen verandert Hongarije volgens de politicoloog van een „beschadigde democratie” in een „electorale autocratie”. Dit laatste is een rake term; de kiezersstem, voor de legitimiteit van elke moderne leider onmisbaar, verhuist er stilletjes van substantief („democratie”) naar adjectief („electoraal”). Van de kern naar de franje.