Luuk van Middelaar is a political theorist and historian. The author of the prizewinning The Passage to Europe (2013), he recently published Le Réveil géopolitique de l’Europe (2022), Pandemonium (2021) and Alarums and Excursions (2019), groundbreaking accounts of the Union’s crisis politics.

Een smal pad tussen te vroeg en te laat alarm

NRC Handelsblad
April 24th, 2020

In de aanloop naar de EU-videotop deze week over coronasteun klonken dramatische stemmen. „Een moment van de waarheid”, zei de Franse president Macron in de Financial Times, zinspelend op het einde van de eurozone en de interne markt als Duitsland en Nederland zich niet solidair zouden tonen. Frans Timmermans in de Volkskrant: „De EU zoals we die kennen zal dit niet overleven.” Eerder had Jacques Delors, de 94-jarige oud-Commissievoorzitter (1985-1995), al gezegd dat de coronacrisis de EU „fataal” kan worden.

Vanuit het Vaticaan meldde zich paus Franciscus: „Oude rivaliteiten tussen Europese naties mogen niet aan kracht winnen; ze maken alle deel uit van één familie en moeten elkaar steunen.” Zijn stem, te onzent nauwelijks gehoord, heeft in katholiek Zuid-Europa veel gezag.

Hier speelt iets merkwaardigs. Elke grote crisis brengt voorspellingen over het einde van de EU – van de euro, van Schengen of de interne markt. Pessimisten geven er soms een datum bij. „Binnen enkele maanden” kon het afgelopen zijn met de euro, meende topeconoom Paul Krugman in mei 2012; zijn collega Willem Buiter sprak van „weken, misschien dagen”. Toch heeft de EU al die crises overleefd. De euro is er ook nog. Hoe zit dat?

Retorische dramatisering hoort erbij. Dankzij paniekverhalen schiet Europa in actie. Vanwege de sterk uiteenlopende belangen lukt het zonder noodroep niet om allen op één lijn te krijgen. Alsof alleen een dreigend einde het publieke goed van Europese vrede, openheid en belangenvervlechting – in normale tijden onzichtbaar – op het netvlies van leiders en publieke opinies krijgt. Een zwakte.

Maar de waarschuwing moet wel op het juiste moment komen. Niet te laat, dan is de patiënt overleden, maar ook niet te vaak of te vroeg. Dan verlies je je geloofwaardigheid, zoals de herdersjongen bij Aesopus die uit verveling te vaak „wolf!” riep.

In de eurocrisis waren er inderdaad momenten, zoals in mei 2010, dat er redding moest komen van snelle, dwingende besluiten. Daarin hadden de doemzeggers gelijk: hun zwartkijkerij prikkelde tot actie. Maar in de coronacrisis is het nog niet zover. Dit is een acute volksgezondheidscrisis: de verantwoordelijkheid van alle nationale regeringen. De EU moet ieders sores over IC-bedden en mondmaskers coördineren (lastig genoeg), maar haar eigen overleven staat nu niet op het spel.

Dit verandert in de komende fase van massawerkloosheid, torenhoge staatsschulden en bedrijven aan het semi-lockdowninfuus. Die financiële crisis zal de EU-landen behalve afzonderlijk ook gezamenlijk beproeven, via de euro en de markt. Maar dat komt nog. Bondskanselier Merkel, meesteres van uitstel en het juiste moment, weet dit goed; voortijdige financiële concessies vielen op de videotop van haar niet te verwachten. Macrons paniekverhaal zal haar hebben ontriefd.

Toch schuilt er ook gevaar in mikken op een existentiële crisis alvorens te handelen. Dat zag je in de eurocrisis: formeel mocht een lokaal Grieks brandje niet worden geblust alvorens het vuur naar heel Europa dreigde over te slaan. Athene kreeg geen hulp omwille van solidariteit, maar – op Duits en Nederlands aandringen – enkel ter waarborging van de „financiële stabiliteit” van de hele eurozone. Voor die aanpak bestaan argumenten in de sfeer van moral hazard (brandpreventie niet afwentelen op de buren), maar het is ook bloedlink, want je kunt te laat komen. Het is bovendien contra-intuïtief; een brandweerman die de waterslangen ostentatief dicht houdt, laat de omstanders verbouwereerd achter.

Tussen het valse alarm en het behoud van het vertrouwen van het publiek ligt voor Europa een smal pad, dat we in de komende maanden moeten vinden.