Luuk van Middelaar is a political theorist and historian. The author of the prizewinning The Passage to Europe (2013), he recently published Le Réveil géopolitique de l’Europe (2022), Pandemonium (2021) and Alarums and Excursions (2019), groundbreaking accounts of the Union’s crisis politics.

Een historische slag over trots en schaamte

NRC Handelsblad
May 11th, 2018

Op 5 mei vierde Trier de 200ste geboortedag van Karl Marx. Het Duitse stadje aan de Moezel kreeg een Marx-standbeeld, betaald door communistisch China, dat strategisch investeert in herinneringscultuur. Jean-Claude Juncker, voorzitter van de Europese Commissie, hield er een feestrede. Hij kreeg tevoren veel boze brieven, omdat hij miljoenen Midden- en Oost-Europeanen die onder het communisme leefden zo zou beledigen. Maar ja, Trier, een uurtje rijden van zijn eigen Luxemburg, maakte Juncker ooit ereburger, dus wilde hij niet weigeren. Voorzichtig portretteerde hij Marx als strijder tegen onrecht en kapitalistische uitwassen. Wel pleitte Juncker de auteur van het Communistisch Manifest (1848) vrij van „schuld of verantwoording” voor misdaden door zijn erfgenamen.

Dat laatste kwam hem op nieuwe verontwaardiging te staan. Natuurlijk in de Poolse en Britse ophitspers. Maar ook het Instituut voor Historische Herinnering, een serieuze onderzoeksinstelling in Estland, noemde Marx’ denken in de kern gewelddadig. Junckers aanwezigheid in Trier was „geen bijdrage aan wederzijds begrip tussen Europese volken met verschillende historische ervaringen”, aldus de Esten; „Dit is een moreel conflict.”

De schermutselingen rond Marx raken aan het diepe onbegrip tussen West-Europa enerzijds en Midden- en Oost-Europa anderzijds, dat tot steeds meer spanning in de Europese Unie leidt. Confrontaties tussen Warschau en Boedapest met Brussel, Berlijn, Parijs en Den Haag over migratie of democratie houden hun scherpte, juist omdat beide zijden er een eigen beeld van de geschiedenis op na houden.

In Trouw zette Polen-correspondent Ekke Overbeek die Oost-West-tegenstelling deze week helder neer. Sinds 1945 voeren in West-Europa schuld en schaamte over het verleden de boventoon: schaamte over Shoah, slavernij en slachtingen, over onze arrogantie en barbarij; dus ging de nationale trots de deur uit. In de oostelijke lidstaten daarentegen zijn „natie, eer, volk en vaderland nooit vieze woorden geworden”.

Terwijl wij vinden dat een beschaafde cultuur de wandaden van de eigen voorouders onder ogen ziet, zien veel Oost-Europeanen het omgekeerd: „Hoe kun je een levensvatbare cultuur zijn als je je masochistisch wentelt in je schuldgevoel en probeert daar een identiteit op te bouwen.”

Het is geen debat voor historici alleen. De machtsaanspraak van Orbán in Hongarije of Kaczyński in Polen rust op dit discours van beschermen van collectieve levenskracht tegen de „schaamtepedagogie” van het Westen.

In het Brusselse Leopoldpark is op initiatief van het Europees Parlement een ‘Huis van de Europese Geschiedenis’ geopend. Vorige week bezocht ik het met Belgische studenten. Na een zaal over ‘Europa’s plaats in de wereld’ en de waarden die het continent deelt brengt de tentoonstelling een beknopt geschiedverhaal vanaf 1800 – van industriële revolutie en wereldoorlogen tot de consumentenmaatschappij, met voorwerpen uit tal van landen en focus op het dagelijks leven. Niet wereldschokkend, en zeker geen EU-propaganda, maar wel een politieke daad.

In Polen ontstond grote onrust over dit museum: het zou pro-communistisch zijn, Duitsland als slachtoffer van de Tweede Wereldoorlog afschilderen, en de rol van de (Poolse) paus Johannes Paulus II vergeten. Volgens Die Zeit bracht premier Morawiecki de Poolse onmin zelfs ter sprake op zijn eerste Brusselse top, eind 2017. Het leidde allicht tot verbazing onder zijn collega’s. Merkel, Macron en Rutte bespreken doorgaans zware kost als de euro of Syrië, niet een museumopstelling. Laat ze gewaarschuwd zijn: de slag om het verleden zal alleen maar feller worden.